De geschiedenis van glas

De naam ‘glas’ is voortgekomen uit het Latijnse woord ‘glesum’. Glas in de meest primitieve vorm is niet door mensen uitgevonden, het komt ook in de natuur voor en is waarschijnlijk zo oud als de aarde zelf. In de lava van een vulkaanuitbarsting kunnen we een stof aantreffen, met de eigenschappen van glas, obsidiaan genaamd. Dit lavaglas laat wel licht door, maar is niet doorzichtig.

De oudste bekende glazen voorwerpen zijn gevonden in het Nabije Oosten. Ze dateren van 5000 jaar voor Christus. Het zijn een soort glasparels, die waarschijnlijk zijn gevormd door de natuur. Ze kunnen ook toevallig zijn ontstaan door verhitting van kwartskorreltjes in het zand. Vanaf die tijd zijn er ook aanwijzingen, dat de mens in het Midden-Oosten bezig was met het maken van glas. Men verkreeg holle, glazen voorwerpen door een vloeibare, glasachtige massa rond een vorm van kiezelhoudende klei te gieten. Nadat het glas hard was, verwijderde men de vorm en hield men een vaasje of kruikje over. Deze werden gepolijst en versierd met gekleurde glasdraden. Het waren broze voorwerpen met veel kleuren, maar weinig doorschijnend. Op deze manier is men zo’n vijftien eeuwen bezig geweest met glas.

Bij oudheidkundige vondsten in El Amarna, Egypte, zijn overblijfselen van een glasblazerij gevonden. Men acht het waarschijnlijk, dat arbeiders uit Mesopotamië hier door Egyptenaren te werk zijn gesteld. Rond 2000 voor Christus zien we bij de Egyptenaren dan ook al vazen, siervoorwerpen, geëmailleerde en keramische voorwerpen en speerpunten. In die tijd waren ook in Irak, Griekenland, China en Oost-Europa al soortgelijke voorwerpen te vinden.

Het oudste glasrecept dat tot nu toe is gevonden, stamt uit de graftoegift van een Egyptische koning die stierf rond 668 jaar voor Christus. Dit recept bevatte al alle wezenlijke grondstoffen die er nodig zijn voor de productie van glas. Ook al hadden de glazen voorwerpen uit deze tijd nog weinig overeenkomsten met het glas dat wij tegenwoordig kennen, de techniek van het glasblazen werd in deze eerste eeuw, waarschijnlijk in Syrië, uitgevonden. Vanaf dat moment kon men met behulp van een holle blaaspijp glasbellen maken. Het feit dat Syrië in die tijd deel uitmaakte van het Romeinse Keizerrijk, zorgde ervoor dat glasblazen ook bekend werd in Europa.

Vlakke glasplaatjes zien we veel later in Romeinse gebouwen, kort voor onze jaartelling. In de landen waar een kouder klimaat heerste, ontstond vraag naar vlakke glasplaten om raamopeningen dicht te maken. Dit waren kleine plaatjes van glas die wel licht doorlieten, maar nog weinig doorzichtig waren. Dit glas werd gemaakt door de gesmolten glasmassa op een stenen tafel uit te gieten. In het Romeinse Rijk beleefde het glas maken zijn bloeiperiode met kleurige glasmozaïeken. De Romeinen konden als eerste vensterglazen maken en de productie werd steeds verder verbeterd. Doordat men inmiddels beschikte over krachtigere ovens, werd een betere vervloeiing van de glasmassa mogelijk. Het maken van vensters gebeurde nu voortaan met het blazen en aansluitend uitstrekken van de uitgesneden glasbellen. Tijdens de Middeleeuwen werd Venetië uitgeroepen tot het centrum van de glasindustrie en vanuit hier vond deze industrie toegang tot heel Europa. Uiteindelijk werd het gieten en trekken van glas in de 19e eeuw mogelijk, wat het begin is geweest voor de huidige manier van het produceren van glas. Het hedendaagse glas wordt vervaardigd uit de volgende grondstoffen: 60% zand, dat het glasvormende deel vormt van alle substanties, 20% soda en sulfaat, dat de vloeibaarheid bevordert en 20% dolomiet en kalk, dat zorgt voor hardheid, glans en houdbaarheid tegen vochtinvloeden.